Maldegemveld: een stukje geschiedenis


De Vlaamse zandstreek was in de late bronstijd grotendeels bedekt met gemengd loofwoud. Vanaf 10 000 jaar voor Christus verminderde het aandeel van bos in het landschap behoorlijk vooral door kappen, branden, overbeweiding en klimaatwijzingen. Daardoor evolueerde de resterende bossen in de late middeleeuwen tot boomrijke heiden, wastines genoemd. Zo ontstond ook het oorspronkelijke Maldegem velt dat in de 18de eeuw volgens talrijke historische bronnen en kaarten van Mercator
Mercatorkaart midden 16e eeuw
(midden 16de eeuw) en Ferraris (1775) ongeveer 2000 ha groot was. Deze uitgestrekte woeste gronden waren gelegen op het grondgebied van de gemeenten Ursel, Maldegem, Knesselare, Oedelem en Adegem. Het landschap was een mozaïek van heidevegetaties, eiken-berkenbossen en kreupelhout, net zoals het zeer grote Bulskampveld en andere kleinere veldgebieden ten zuidwesten van Brugge. Deze veldgebieden waren dus cultuurlandschappen of halfnatuurlijke landschappen ontstaan ten gevolge van menselijke activiteiten. Het veldgebied "Maldeghem Velt” werd echter in de loop de eeuwen meermaals ontgonnen. Een eerste ontginningsgolf gebeurde in de 10de en 11de eeuw waardoor het veldgebied gedeeltelijk terug werd beplant met loofbos. In die periode werden de abdijhoeven gesticht zoals deze gebouwd door de abdij Van Drongen waarnaar het Drongengoedbos is genoemd. Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw ging de ontginning dramatisch verder. De resterende heide werd dan omgezet tot akkers of ingeplant met naaldhout en de aanwezige
Ferrariskaart eind 18e eeuw
visvijvers veranderen in bos of natte graslanden. In die periode ontstonden ook de dreven die in het Drongengoedbos en omgeving nog te herkennen zijn als een dambordpatroon. De begrazing in de heide en het gebruik van plagsel van heide of graszode als meststof viel sterk terug.
Na de intrede van kunstmest werden nog meer heidegebieden omgezet tot landbouwgrond of beplant met bomen (vnl. grove den, fijnspar, lork). Dit veranderende landgebruik en de verhoogde stikstofneerslag uit de lucht leidde tot een nog sterkere afname van het heideoppervlakte in Vlaanderen. De heiderelicten zijn dus tot op vandaag sterk teruggedrongen. Men vindt ze nog enkel langs dreven, open bosranden en bermen.